Welkom in onze kennisbank

Installatie eisen componenten

Je bent hier:
< Alle onderwerpen
Inhoudsopgave

Brandmeldcentrale

  • Een brandmeldcentrale dient te worden gemonteerd op een hoogte tussen de 0.7 en 1.8m. Tussen deze hoogte dienen de optische indicatoren en bedieningsorganen zich te bevinden.
  • Een brandmeldcentrale dient dusdanig geplaatst te worden zodat aan de voorzijde ruimte vrij blijft voor het openen van eventueel draaiende delen.
  • Een brandmeldcentrale dient gemonteerd te zijn in een ruimte met een lichtsterkte van minimaal 100 lux en maximaal 500 lux.
  • Een brandmeldcentrale dient altijd op een eigen eindschakelaar aangesloten te worden in de meterkast. Deze wordt direct op de installatieschakelaar aangesloten, waarbij de schakelaar wordt voorzien van een tekstlabel (onuitwisbaar) “NIET UITSCHAKELEN BRANDMELDINSTALLATIE”. Externe apparatuur zoals een GTV, voeding voor aspiratie of beam, mag worden aangesloten op dezelfde groep als de brandmeldcentrale.
  • Indien de centrale een doormelding heeft naar de RAC, dan dient de centrale in de nabijheid van de brandweeringang geplaatst te worden. Indien de centrale in een afgesloten ruimte wordt geplaatst, dient deze toegankelijk te zijn voor de brandweer. Tevens dient de toegangsdeur tot de ruimte voorzien zien van een tekstlabel “RUIMTE MET BRANDWEERPANEEL” in een lettertype van minstens 5cm hoog.
  • Een verduurzaamde plattegrond wordt direct naast of boven een brandweerpaneel geplaatst in een lijst. Deze plattegrond wordt op minimaal 0.7m en maximaal 2.0m hoogte gehangen, gemeten vanaf de vloer.

Handmelder

  • Een handmelder dient gemonteerd te zijn tussen de 0.9 en 1.5m vloerhoogte.
  • Een handmelder dient gemonteerd te worden binnen 2 meter vanaf een brandslanghaspel. Indien er geen brandslanghaspels aanwezig zijn, dient er binnen 2 meter van de nooduitgang op iedere bouwlaag een handmelder aangebracht te zijn.
  • Een handmelder voor een brandmeldinstallatie is rood!
  • Er dient een handmelder bij een receptie aangebracht te zijn of binnen 5 meter van de brandmeldcentrale.

Automatische melders

  • Melders dienen minstens 50cm uit de wand te geplaatst te worden of obstakels die meer dan 15cm onder het plafond uitreiken. Er is een uitzondering van toepassing voor ruimtes die smaller zijn als 1m. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een meterkast.
  • Optische en multicriteria melders dienen minstens 25cm vrij te zijn van inventaris. Bij thermische melders of rookmelders onder verhoogde vloeren of onder verlaagde plafonds hoeft hier geen rekening mee gehouden te worden. Uiteraard wel de voorkeur indien mogelijk!
  • Een melder dient minstens 1.5m vanaf een uitblaasopening geplaatst te zijn. Met eventuele aanzuigingen hoeft geen rekening gehouden te worden en moet de afstand minimaal 0.5m zijn.
  • Voor de bewakingsoppervlakten en de maximale hoogte, kun je gebruik maken van de volgende tabel:
  • Thermische melders en rookmelders plaatsen onder platformen:

  • Pendelhoogtes indien ruimte hoger als 6 meter:

  •  Bij balkenplafonds met balken hoger dan 20cm, altijd even contact opnemen met een van onze projecteringsdeskundigen! Zorg dat je de afmetingen van de ruimte en de hoogte van de ruimte en balken bij de hand hebt.
  • In een trappenhuis altijd een melder plaatsen. Indien open verbindingen en bordes kleiner dan 30m2, mag er om de etage een melder toegepast worden. Indien bordes groter dan 30m2, dan iedere etage een rookmelder plaatsen.
  • In een schacht altijd een rookmelder bovenin. In een open schacht, mag de verticale afstand maximaal 7.5m bedragen. Indien de schacht is voorzien van dichte vloeren of roostervloeren, dient de ruimte als aparte ruimte te worden gesignaleerd en op dezelfde detectiezone waar toegang tot de ruimte is. Altijd voorzien van een rookopvangkap met een oppervlakte van 0.3m2.
  • Als er een liftschacht is waarbij de liftmachine zich in dezelfde schacht bevindt, dient deze te worden voorzien van detectie (bij gedeeltelijke en volledige bewaking). Belangrijk is het dat het mogelijk moet zijn om de melder te onderhouden zonder fysiek de liftschacht te moeten betreden. Tevens is het ook zo dat er zich in een liftschacht geen andere elektrische installaties zich mogen bevinden. Hierdoor wordt vaak gekozen voor een andere detectieprincipe, zoals aspiratie. Hierbij vind de detectie van rook en de apparatuur zich buiten de liftschacht.
  • Bij een deurvastzetinrichting (kleefmagneten / overdrukinstallatie) dienen rookmelders minstens 0.5m en maximaal 2.5m vanuit de deur te worden toegepast. Voor een eventuele toegang van een aangrenzende ruimte! Deze regel vervalt indien er sprake is van volledige bewaking!

Bovenstaande afbeeldingen zijn afkomstig uit de NEN2535 norm 2017. Zorg dat je altijd een exemplaar van deze normering in je bezit hebt voor het kundig aanleggen van brandmeldinstallaties.

Lineare melders (beams)

  • Een beam dient minstens 30cm vanaf het plafond gemonteerd te worden.
  • De afstand tot de wand dient minstens 50cm te bedragen.
  • Indien er sprake is van balken aan het plafond en deze balken hebben een hoogte die kleiner is dan 20% van de hoogte van de ruimte, mogen de lineaire melders onder de balken worden gemonteerd (minimale afstand melder en
    onderzijde balk 30 cm. (indien hoogte balk groter dan 20% van de hoogte van de ruimte, dan moet deze in het betreffende vak worden aangebracht).
  • Monteer een lineaire melder altijd volgens de richtlijnen van Notifier en maak indien nodig van een extra reflectorenkit en/of verwamingselement.

Nevenindicatoren

De alarmindicator van een melder dient direct waarneembaar te zijn vanaf de verkeersruimte (lees: looprichting van brandweer) en bij het binnentreden van de betreffende ruimte. Indien dit niet mogelijk is, dienen een of meerdere indicatoren te worden toegepast.

  • Als een nevenindicator wordt toegepast voor een trappenhuis, dient deze geplaatst te worden op de laagst gelegen detectie die toegang geeft tot het trappenhuis. Indien een gebouw is voorzien van een kelder, dient de nevenindicator op de bouwlaag van de brandmeldcentrale (brandweeringang) te zijn toegepast.
  • Bij een woning of logiesfunctie is het toegestaan een nevenindicator boven de toegangsdeur te plaatsen mits de ruimten in de woning niet meer dan 5 bedragen en de gezamenlijke vloeroppervlakte minder dan 100m2 is.
  • Nevenindicatoren zijn niet benodigd bij ruimtebewaking in relatie tot ontvluchten. Dit is wel nodig indien deze ruimtebewaking een onderdeel is van de brandmeldinstallatie en een doormelding heeft naar de RAC.

 

Heeft dit artikel je geholpen?
Hoe kunnen we dit artikel verbeteren?
Please submit the reason for your vote so that we can improve the article.
Hulp nodig?